Drummers
Piano is mijn eerste instrument.
Toch heb ik me altijd meer drummer gevoeld dan pianist. Hoewel...
Nou ja, dit zegt het eigenlijk al, ik weet het nog steeds niet. Je zou kunnen zeggen:beide, aangezien ik op het conservatorium zowel piano als slagwerk als hoofdvak deed, maar nee.
Nee, daarvoor ontbreekt er iets. Iets essentieels.
Ik kan namelijk moeiteloos een hele rits fantastische drummers opnoemen, echte helden, die een allesbepalende invloed op mijn muzikale leven hebben gehad. Maar qua keyboards..? Beetje Wakeman, snufje Emerson. Punt.
Drummer. Dus toch. Meegekregen van thuis.
Mijn vader speelde een aardig moppie piano, maar van zijn vak was hij slagwerker. Klassiek slagwerker, maar wel een liefhebber van jazz. Door hem maakte ik op jonge leeftijd kennis met muziek van bijvoorbeeld Dave Brubeck. Jazeker, “Take Five”, ik denk de enige hitsingle OOIT met een drumsolo. De drummer van dienst, de legendarische Joe Morello, was de eerste die echt tot me doordrong. Niet lang daarna – begin jaren zestig – kwamen de Beatles, Rolling Stones en tal van andere jonge bands. Ritme was – meer dan ooit – de belangrijkste factor.
De meeste drummers in die nieuwe bandjes speelden erg recht-toe-recht-aan. Veel meer zullen ze vermoedelijk ook niet in hun mars gehad hebben, maar sommigen speelden wel degelijk zo vanuit een soort overtuiging, zoals ik later ontdekte.
Natuurlijk vond ik bombariedrummers prachtig, zoals Keith Moon van The Who. Wat een gedoe, wat een show, en het leek ook allemaal heel knap. Dus de kleine Pimmetje ging dat allemaal thuis fanatiek zitten nadoen op zijn zolderkamertje, met een bijelkaargeraapt zootje aftandse trommeltjes, 1 bekken en een hihat. Bij gebrek aan een bassdrum gebruikte ik een koffer van mijn ouders. Die moesten de eerstvolgende vakantie wel een nieuwe kopen, want met zo’n gat in het deksel zou je je kleren maar verliezen.
Hoe virtuozer de drummers, hoe mooier ik het vond en hoe meer ik mijn best deed om dat ook allemaal te kunnen. Ik verkeerde toen nog in de veronderstelling dat je automatisch een goeie drummer bent als je in zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk noten kunt afvuren op je belagers, het hooggeëerd publiek.
In Engeland gebeurde het allemaal: binnen een paar jaar werd ik getrakteerd op The Jimi Hendrix Experience met Mitch Mitchell, en Led Zeppelin met John “Bonzo” Bonham op drums. Twee nogal verschillende drummers die dezelfde rol vervulden, in een groep met verder alleen gitaar en bas. Mitchell de zwierige versierder en Bonham het vleesgeworden natuurgeweld. Ooh, wat vond ik die gasten goed!
Weer later werd ik getroffen door toenmalig Yes-drummer Bill Bruford. Smaakvol, niet te druk of te ingewikkeld en een opvallend eigen geluid. Omstreeks dezelfde tijd hoorde ik het album “Katy Lied” van Steely Dan, waarop de drums bespeeld werden door een nog geen 20-jarige jongeman genaamd Jeff Porcaro. Ik ging direct voor de bijl.
Trouwens: de eerste Amerikaan in het rijtje favorieten.
Nadat we met Kayak “See see the sun” hadden opgenomen en ik inmiddels mijn eerste werk als studiodrummer had gedaan (bij toenmalig topproducer Hans van Hemert) kwam ik tot de conclusie dat zo’n drukke manier van spelen bepaald niet zaligmakend was. Mijn eerste dag als studiodrummer was leerzaam maar ontluisterend (“hee jij, kun je ook gewoon een paar maten rechtdoor spelen zonder al dat gedoe?”) en ik vond eigenlijk dat ook bij Kayak de basis vaak nodeloos rommelde door al dat gefreak.
Daarop besloot ik dat ik eenvoudiger en doeltreffender moest gaan spelen, waarbij stijl en smaak zwaarder zouden wegen dan techniek. De wat minder drukke drummers, zoals John Bonham en Bill Bruford, ging ik dan ook steeds meer waarderen. Maar ook de man die in dit verhaal totnogtoe heeft ontbroken, de “godfather van alle popdrummers”, Ringo Starr.
De eenvoud in Ringo Starr’s spel maakte dat hij regelmatig door zogenaamde “kenners” smalend afgedaan werd als een matige drummer die gewoon mazzel heeft gehad dat-ie toevallig in de buurt was toen de Beatles zonder drummer waren komen te zitten.
Inderdaad, technisch gezien valt er niet veel te genieten bij Ringo. Maar... wat een heerlijke stijl , wat een smaakvolle, simpele fills. Daar kom je pas later achter, als je alle bombariefiguren hebt gehoord. Daarbij heeft Ringo voor alle drummers in de popmuziek het wiel uitgevonden.
Van mijn oorspronkelijke favorieten (John Bonham, Jeff Porcaro, Mitch Mitchell, Ringo Starr) is alleen de laatstgenoemde nog in leven. Is er geen jongere garde?
Jawel hoor, een kilometerslange rij. Ze kunnen zich alleen bijna niet meer onderscheiden, het zijn er zo veel, en zo goed...
Af en toe komt er weleens eentje bovendrijven die opvalt door onwaarschijnlijk technisch vernuft (Jojo Maier) of een alleskunner als Gregg Bissonette.
Deze laatste wordt in sommige kringen beschouwd als de opvolger van Jeff Porcaro, en staat in hoog aanzien. Hoewel ook hij beschikt over een indrukwekkende techniek, heeft hij ooit verklaard dat het hoogtepunt uit zijn carrière en de grootste eer was: samenspelen met Ringo Starr! (Hij heeft in 2008 zelfs getourd met Ringo’s All Star Band.)
Volgens Bisonnette is Ringo een van de beste drummers aller tijden. Hij zegt: “als je zo’n goeie smaak en timing hebt als Ringo, heb je helemaal geen techniek nodig”.
Ik denk, nee, ik weet zeker dat-ie gelijk heeft.
Wat al mijn favorieten gemeen hebben (hadden) is herkenbaarheid. Bovendien niet te imiteren, zo uniek is hun stijl.
Led Zeppelin besloot zelfs te stoppen na het overlijden van John Bonham. Zijn spel en geluid waren zo bepalend dat gitarist Jimmy Page er geen heil in zag de band voort te zetten.
Inderdaad, je hoeft normaal gesproken maar één maat te horen om zeker te weten dat je naar John Bonham luistert. Toch ben ik ooit behoorlijk op het verkeerde been gezet: lang na zijn dood hoorde ik een rock-nummer op de radio. Onmiskenbaar John Bonham – tenminste, zo leek het – maar de muziek was duidelijk van recente datum. Ver zat ik er niet naast, want het bleek zijn zoon Jason te zijn. Zou een drumstijl dan toch in je DNA verankerd zijn?
Uiteraard is niet iedere drummer die ik goed vind daarom ook een inspiratiebron geweest.
Steve Gadd, bijvoorbeeld, vind ik een fabelachtige en creatieve drummer, maar zit qua stijl te ver bij me vandaan. (Hoewel ik thuis stiekem ook weleens “licks” van hem studeer, sssst!)
En natuurlijk Buddy Rich, technisch gezien de beste die ooit heeft geleefd. Deze man had zoveel talent dat het gerucht gaat dat-ie nooit van zijn leven iets heeft geoefend.
Een opsomming van alle drummers die ik goed vind zou een blog op zich zijn, dus verwijs ik alle smulpapen op dit gebied graag naar www.drummerworld.com, een eldorado voor iedereen die van geros op ketels houdt.
Een enorme website met een ellenlange lijst fantastische drummers, met videoclips, clinics, mp3’s, verhaaltjes, foto’s en instructievideo’s.
Altijd leuk om van Steve Gadd zelf te leren hoe het drumpatroon van Paul Simon’s “50 ways to leave your lover” in elkaar zit, of Jeff Porcaro die de prachtige groove van “Rosanna” slagje voor slagje uitlegt.
En als ik nog één tip mag geven: ga naar Bernard Purdie, die in een aantal clipjes onder andere de “Purdie Shuffle” uitlegt. Zijn komische presentatie maakt het ook voor niet-drummers leuk om naar te kijken, maar vergis je niet: Purdie is bepaald geen clown, maar een grootheid die op duizenden platen heeft gespeeld en voor wie alle drummers heilig ontzag hebben.
Er is zelfs een pagina gewijd aan Muppet-drummer Animal. En terecht! Het is maar een pop, maar hèt prototype van een echte drummer. Kijk maar naar de clip met Rita Moreno, die vergeefs probeert “Fever” te zingen.
Geloof me, dat staat dichter bij de realiteit dan je zou denken.
Veel plezier!
Pim