Naar het buitenland
De eerste fase van ons bestaan (1972-1981) werd gekenmerkt door hardnekkig in de vaderlandse media opduikende berichten die moesten doen geloven dat Kayak op het punt stond nu toch definitief door te breken in het buitenland. Daarmee werd dan meestal Amerika bedoeld, in het bijzonder de VS. Nederland werd absoluut te klein voor Kayak, zo begrepen wij. Dat het daarna kennelijk toch niet helemaal gelukt was, bleek meestal uit een volgend artikel in een of ander muziektijdschrift, waarin wederom gewag werd gemaakt van de op handen zijnde doorbraak. We weten nu inmiddels, dat het zo'n vaart niet heeft gelopen, maar was het dan allemaal onzin? Nee. En ja.
Zelf had ik nooit het gevoel dat die berichten echt over ons gingen. Goed, we hadden een nogal radioactieve manager, die onder het motto ‘Het maakt niet uit hoe, als ze maar over je lullen’ nogal voorbarig menig twijfelachtig persbericht de wereld in heeft gestuurd en journalisten voor zijn karretje trachtte te spannen. Dat resulteerde in ieder geval wel in een zekere media-aandacht en een soort bekendheid, die met onze eigenlijke bezigheden enigszins op gespannen voet verkeerden, maar waarvan we nu wel wat zouden kunnen gebruiken. In wezen waren we toch een wereldvreemd gezelschap muzikanten, met weinig idee over een soort van carrièreplanning: het overkwam ons. Een eigen visie op het geheel hadden we niet werkelijk: wij, begin twintig, maakten muziek, en de rest lieten we ons eigenlijk aanpraten. Doorbreken in Amerika? Tuurlijk, waarom ook niet?
De promotiemachine liep binnen de kortste tijd dus op volle toeren, en onze manager bediende vol overgave alle knoppen die hij kon vinden. Met de muziek alleen ging het nu eenmaal niet vanzelf: je moest er wel natuurlijk wat voor doen, en bij voorkeur iets wat daar niets mee te maken had.
De eerste grootschalige kennismaking met dat buitenland was in 1974. We hadden ons flitsende kostuums laten aanmeten, zanger Max Werner was zelfs als alternatieve, blauwharige kerstboom opgetuigd in een oogverblindend jasje vol ingenaaide knipperlampjes, kortom, we waren er helemaal klaar voor! Platenmaatschappij EMI had in theater De Speeldoos te Zaandam een speciaal promotieconcert georganiseerd ten behoeve van wat buitenlandse platenbonzen. Die avond speelden ook de andere troeven van EMI destijds, namelijk Heart (met Patricia Paay) en ik meen de Dizzy Man’s Band.
Onze entree was onvergetelijk: als intromuziek gebruikten we destijds altijd een synthesizerplaat van Walter (nu Wendy) Carlos. Het zaallicht doofde langzaam en wij bestegen zo mysterieus mogelijk het podium. Helaas, na tien seconden bleek dat onze geluidstechnicus om volstrekt onnavolgbare redenen dit keer geen bandrecorder maar een heuse pick-up had gebruikt: kent u dat geluid van een ouwerwetse grammofoonplaat die van 33 naar 0 toeren afzakt? Daar sta je dan in je glitterpak spanning op te bouwen! Het is die avond niet meer goed gekomens.
Maar we gaven de moed niet op. Niet België of Duitsland stond nu op het programma, nee, nu maar wat verder weg voor alle zekerheid: Amerika dus. Een heus Amerikaans label, Janus geheten, dat onder de bezielende leiding stond van ene Alan Mason, had ons ‘ontdekt’. Janus bleek later slechts een sub-afdeling van een groter bedrijf te zijn, die voornamelijk als aftrekpost fungeerde en gedoemd was bij te veel winst te worden opgeheven, en wat dat betreft was Kayak de perfecte keus.
De heer Mason kwam naar Nederland, om kennis te maken met het jonge, veelbelovende talent. De man bleek tot onze verrassing een alternatieve hippieversie van de Amerikaanse platenbaas te zijn: haar tot op de broekriem, en angstwekkend mager. We hebben hem dan ook nooit zien eten. Bij de Chinees — jaja, de platenmaatschappij pakte weer eens oud-Hollands uit! — nam hij alleen maar een blaadje sla, om vervolgens de kok luidkeels te complimenteren met zijn verrichtingen: ‘The chef here did an A-ONE JOB!.’ Een weirdo, maar wel een enthousiaste weirdo, die zo te merken heilig in ons geloofde.
Janus bracht ‘Royal Bed Bouncer’ uit in de VS, maar wel met een andere hoes. Op zich niet zo vreemd, want de Nederlandse versie, met die rennende spiesbok over een kaal landschap sloeg natuurlijk überhaupt al nergens op, maar het bleek later een ingebouwde gewoonte te zijn van Amerikanen, dat ze uit een soort principe ALTIJD een andere hoes of versie wilden van jouw creatie, of je dat nu leuk vond of niet. Bij ‘Phantom of The Night’ moest dat ineens een geheimzinnige sigarettenroker in een steegje worden, en met ‘Starlight Dancer’- toegegeven, ook geen hoes die ik zelf zou inlijsten- bestonden ze het zelfs om de voorkant van de ‘Last Encore’ (die van dat kapotte schilderij, geen geintje, de schilder had zijn kunstwerk zelf kapot geslagen, hetgeen de scheur van boven naar beneden verklaart) te nemen met een andere titel erop. Veel invloed hadden we daar niet op, want het is ver hoor, naar Los Angeles en terug. En wisten wij veel wat Amerikanen leuk vonden?
Ondertussen bleven onze eigen directe ‘buitenlandse’ ervaringen beperkt tot België, de zes Nederlandse NAVO-legerplaatsen in West-Duitsland, een voortijdig gestopte tour door Engeland met Jan Akkermans versie van Focus en een vierdaagse tournee door Frankrijk met Caravan. We rekenen nu de buitenlandse fotosessie op Madeira even niet mee.
Dat er in Amerika op initiatief van het platenlabel zelfs kayak-peddelwedstrijden werden gehouden ter promotie van ons album, ging ons persoonlijk voorstellingsvermogen ruimschoots te boven. Het hele ‘Amerikagebeuren’ was een bijna surrealistisch iets, en we waren er nauwelijks echt mee bezig.
Internet en e-mail heeft wat dat betreft de laatste tien jaar wel verhelderend gewerkt: het was dus echt waar dat ze in Amerika onze muziek kenden! Zo kreeg ik enkele jaren geleden een e-mail van een tandarts te Chicago die vertelde in zijn wachtkamer vaak muziek van Kayak te draaien. Niet ‘Trust In the Machine’, met die door merg en been gaande operatie-scene in het middendeel, hoopte ik dan maar voor zijn patienten. Bij studenten, op campussen, schijnt Kayak dus inderdaad een aardig populaire band geweest te zijn.
De Amerikaanse recensies waren over het algemeen tamelijk lovend, zeker in verhouding tot wat er in Nederland normaal gesproken aan kritische bagger over ons werd uitgestort — er zal dus wel wat voor betaald zijn. In 1978 werden we door het muziekvakblad Record Mirror ineens uitgeroepen tot ‘Most Promising Foreign Band’. Dat moet wat gekost hebben! De single ‘Want You to be Mine’ (eigenlijk een demo, want Mason prefereerde die versie natuurlijk weer boven de officiële) haalde zelfs de 55ste plaats in de Billboard Hot One Hundred. Niet dat we daar verder iets aan over hebben gehouden behalve vage hoofdpijn, maar het staat toch leuk op je CV, nietwaar.
Het moeten maken van de keuze om inderdaad te verkassen naar Amerika — dat is domweg noodzakelijk, wil je in een dergelijk gigantisch land iets substantieels voor elkaar krijgen — werd tijdig voorkomen doordat Max Werner op het moment suprème (er stond, zo werd ons gezegd, een tour met Kansas "in de steigers") plotseling aankondigde er mee te willen stoppen als leadzanger. Tja, dat kan gebeuren: je werkt jarenlang naar dat moment toe, en dan denkt iemand ineens: hmmm, toch maar niet (om vervolgens twee jaar later vrolijk nummer 1 te staan in Duitsland met een soloplaat als... inderdaad, zanger!).
Achteraf bleek zijn beslissing voor ons geen ramp, want zo kon het ook niet mislukken: we hebben het eenvoudigweg nooit echt hoeven proberen. Zo’n ‘doorbraak’ hangt namelijk ook nog eens van zoveel andere factoren af die je niet in de hand hebt, dat ik de kans op het enigszins slagen van een dergelijke missie achteraf op hooguit 1 procent zou schatten. Dan moet je dus wel heel graag willen. De Golden Earring is ooit bijna failliet gegaan aan ‘Amerika’. Nou, zo graag wilden we gelukkig nu ook weer niet, dus dat werd ons in ieder geval bespaard. En voor financiële debacles hoef je als bandje helemaal het land niet eens uit, zo merkten we twee jaar later.
Het label Janus ging inderdaad, zoals voorspeld, over de kop, waarna Phonogram Amerika voor ons de kar zou gaan trekken. Nadat ‘Ruthless Queen’ in Nederland de top-5 had gehaald, moest het toch zeker ook elders in de wereld kunnen lukken, zo was de algemene verwachting.
Maar toen daarna ‘Periscope Life’ — notabene in L.A. opgenomen, en absoluut een blog apart waard — niet deed wat dat album volgens de investeringen had moeten doen, was het dat wel zo’n beetje wat betreft onze internationale ambities.
De rest van het verhaal is bekend, in 1981 hielden we het, in ieder geval tijdelijk, voor gezien, en daarna is er nooit meer iets wezenlijks gebeurd over de grens, op een enkel gezellig optreden in België of Spanje na dan, wat meer weg had van een schoolreisje dan van een internationaal avontuur.ch een beetje te hoog voor Kayak.Hoewel... Door internet zijn die grenzen wel wat vervaagd, en vinden we onze fans ineens tot in de verste uithoeken van de wereld. Het blijft een raar fenomeen, het wereldwijd verspreiden van je muziek: er zitten in de voormalige Sovjet-Unie toch nog een hoop mensen die een Kayak-CD hebben. Waar dan? In Omsk? Vladivostok? Diep in Kazachstan? Ik kan het me nog altijd niet voorstellen. Van de bezoekers van de Kayak-site komt 10 procent uit Amerika. Wellicht zijn dat getroffen patiënten van die tandarts uit Chicago, wie zal het zeggen. En bij gebrek aan een buitenlandse tour blijken er regelmatig fans uit alle windstreken (Japan, Noorwegen, de Verenigde Staten) naar ons land toe te komen om Kayak te zien spelen. Tja, als Mohammed niet naar de berg komt, moet de berg maar naar Mohammed komen, zo luidt een bekend Chinees spreekwoord. Hoewel, dat kon ook andersom zijn, daar ben ik niet zeker van.
Kortom, het Kayak buitenland verhaal-in-een-notedop verliep eigenlijk gewoon volgens het aloude motto van de muziekindustrie: er gaat wel eens iets niet door. In ons geval, meestal dus niet. Maar: als we doorbreken in Sint Job in ’t Goor zijn jullie de eersten die het horen!
Ton
P.S. Later bleek overigens de connectie met het Januslabel voor mij persoonlijk nog een vrolijk staartje te hebben: de Britse groep Camel zat daar ook onder contract, en via de reeds genoemde Alan Mason was gitarist Andy Latimer mij op het spoor gekomen. In 1983 kwam ik dus met hem in contact, en heb ik sindsdien met veel plezier op toetsen meegewerkt aan tours en albums van Camel.